Waar zijn toch de zandbijen gebleven? Experts vrezen naijleffect van watersnood 2024

Het is een zonovergoten april. Tot vorig jaar stond dat in de tuin garant voor grote aantallen ‘voorjaarszandbijen’, op de bloeiende wilgen, de sleedoornbloesems, heen en weer schietend tussen de paardenbloemen – én nieuwe nesten gravend in de bodem. Dit jaar? Oorverdovend stil.

Althans, bij ons. Tweekleurige zandbijen waren hier in voorgaande jaren de dominante soort. Ook viltvlekzandbijen waren in april altijd wel te spotten, net als het vosje en het roodgatje. Het zijn stuk voor stuk algemene voorjaarsbijen. Tot ze er opeens niet zijn – en ze juist met hun afwezigheid opvallen.

De boswilg, grauwe wilg, schietwilg, katwilg, geoorde wilg, amandelwilg – ze bloeien hier in de tuin na elkaar. Dat staat garant voor een geweldige bloesemboog in maart en april. Maar dit jaar wisten alleen honingbijen te profiteren (die niet wild zijn, en vanwege voedselconcurrentie ook bepaald geen zegen voor wilde bestuivers), gelukkig vergezeld door hommelkoninginnen. Wat van een afstand kleine wilde bijen lijken, blijken hier in de tuin steevast zweefvliegen: variabel elfje, de bosbandzweefvlieg, en inmiddels ook de eerste blinde bijen (geen bij, maar een als bij vermomde zweefvlieg).

Het enige dat enkele weken speuren opleverde was één enkel exemplaar van de grijze zandbij – en een vroeg ontloken zesvlekkige groefbij. Ook dit zijn algemene soorten, die je eigenlijk vrij makkelijk hoort te kunnen vinden – en dan liefst in gezelschap van soortgenoten.

Ligt het aan onze tuin? Volledig inheems beplant, is er een ruim voedselaanbod voor insecten. We zouden bijna de metselbijen vergeten. Die zijn er wél zoals elk jaar. Eerst een enkele gehoornde, inmiddels een groepje rosse, later in de lente hopelijk ook de blauwe. Maar die soorten nestelen hier in bijenhotels, niet in de grond. Zou daar een verschil zitten?

Wel zweefvliegen, geen zandbijen – is dit een patroon?

Tijd om even polshoogte te nemen in een naastgelegen natuurgebied. Daar staan nog grote wilde sleedoornstruwelen – momenteel een zee van witte bloesems. De waarde van wilde (autochtone) sleedoorn zit er juist in dat deze ‘pas’ in april bloeit, weken later dan de massaal aangeplante en verwilderde Zuid-Europese variëteit. Die bloeiperiode van de wilde sleedoorn valt mooi samen met de piek van de vroege voorjaarsbijen, zo zeggen wij altijd. Maar ook op de bloeiende sleedoornstruwelen in dit natuurgebied geen enkele zandbij – in tegenstelling tot voorjaarsvlinders, vrij grote aantallen zweefvliegen en kleinere bestuivende vliegjes, waarvan alleen de kleine rouwvlieg te herkennen viel.

bandzweefvlieg op sleedoorn in Junner Koeland - waar zijn de zandbijen?
Een bandzweefvlieg op wilde sleedoorn in natuurgebied Junner Koeland (Overijssel). De bloesemzee in april staat er normaal garant voor grote aantallen zandbijen en groefbijen. Waar zijn ze gebleven?

Het zijn maar twee onbenullige anekdotes, en zeker niet afkomstig van een bekwame waarnemer. Maar het sterkt wel een bang vermoeden: zouden de grondnestelende populaties verdwenen zijn? Het bewuste natuurgebied is ruim een jaar geleden ’s winters langdurig overstroomd geweest. Een zegen voor de kruidenrijkdom, die onder druk staat door verzuring. Maar wellicht fataal voor grondnesten?

Ook de lente en zomer van 2024 waren uitzonderlijk nat. Bijenexperts Ivo Raemakers van Ecologica en David Kleijn van Wageningen University & Research spraken afgelopen zomer al hun zorgen uit over een mogelijk slecht bijenjaar. In praktijk beperkte die achteruitgang zich vorig jaar tot hommelaantallen, die lokaal zo’n 90 procent lager uitvielen.

Maar hoe zit het dan met kleinere grondnestelende bijensoorten? We spraken beide experts opnieuw voor een update:

‘Enorme terugval in aantallen grijze zandbijen’ 

Ten eerste een belangrijk verschil tussen hommels en andere wilde bijen: alleen hommelaantallen worden in Nederland structureel landelijk gemeten, dankzij vrijwilligers die zich inzetten voor een groot meetnetwerk van de Vlinderstichting (die naast vlinders en libellen sinds 2018 ook hommels telt). Zandbijen en groefbijen – twee belangrijke soortgroepen van in Nederland enkele honderden soorten kleine wilde bijen die hun nesten maken in de grond – worden alleen lokaal gemonitord, in specifieke natuurgebieden. Kleijn en Ramaekers zijn zelf bij zulke bijenmetingen betrokken, onder andere in het Zuid-Limburgse Geuldal en gebieden in Noord-Brabant.

Daaruit bleek vorig jaar geen afname van solitaire bijen, zegt Kleijn. Maar hij spreekt ook het vermoeden uit dat de klap van alle regenval in 2024 pas het jaar erop komt. “Bij aanhoudend slecht weer kunnen deze bijen simpelweg niet foerageren en dus minder nageslacht produceren.”

De metingen in het Geuldal beginnen volgende maand weer. Maar daar zit wel een kleine lastigheid: de echt vroege soorten zijn dan al uitgevlogen. Raemakers denkt dat die misschien toch ook vorig jaar al hard getroffen zullen zijn – door een combinatie van verdronken nestplekken en vooral verregende wilgenbloei: “Veel deelpopulaties zullen verdronken zijn, vorig voorjaar al. Bovendien zijn toen ook veel bloemen sterk verregend. Zo waren wilgenkatjes langdurig zo nat dat er lastig stuifmeel van te verzamelen viel.”

Het levert een voorzichtige bevestiging van het anekdotische vermoeden op. “De enorme terugval in aantallen grijze zandbijen zie ik in Limburg en Brabant ook overal terug”, zegt Raemakers. “Dat was vorig jaar al, maar nu nog erger.”

Landelijk geven ook data van Waarneming.nl een indicatie van soortaantallen. Daar horen veel slagen om de arm bij, vertelt Raemakers. Zo geven steeds meer mensen waarnemingen door, wat de illusie kan creëren dat soorten juist zouden toenemen. “Maar ook daar zie je dat de grijze zandbij in 2024 al in elkaar klapte en dit jaar lijkt inderdaad nog slechter te worden.”

Raemakers kijkt ook naar koekoeksbijen, die hun eieren leggen in de nesten van specifieke soorten zandbijen. Zo ondersteunen lagere waarnemingen van de roodharige wespbij de gedachte dat de grijze zandbij het slecht doet. “Ook de signaalwespbij is veel minder talrijk dan voorheen, dus dat zou een aanwijzing kunnen zijn voor uitdunning van de populaties van het vosje.” Ook metingen van de tweekleurige zandbij, een andere algemene voorjaarssoort lijken tegen te vallen.

De afname kan lokaal sterk verschillen. Verdrinking zal vooral een rol gespeeld hebben in gebieden die vorig jaar langdurig overstroomd zijn geweest, vermoedt Raemakers. Zo zullen er in Brabant mogelijk verschillen zijn tussen gebieden met een zandbodem en gebieden met een leembodem. En in de eigen tuin bij Raemakers wordt deze lente al volop gevlogen, zij het ook daar door stengelbewoners, zoals ranonkelbijen – die door de zon- en warmterecords van déze lente eigenlijk te vroeg zijn ontwaakt (want er zijn nog geen bloeiende boterbloemen).

De grote vragen over de bijentrends kunnen pas weer in de herfst beantwoord worden, verwacht Kleijn. Dan zullen we ook weten of de ‘zomerbijen’ de dans wel zijn ontsprongen. “Die zomer was ook slecht, dus het kan goed zijn dat de zomersoorten dit jaar ook mindere aantallen zullen hebben.”

Klimaatextremen komen bovenop andere problemen

Tot slot is het ‘pech’ dat zeer droge en zeer natte jaren elkaar steeds hebben opgevolgd. In extreem droge periodes moeten de bijen de relatief vochtige delen opzoeken, om nog voldoende voedsel te vinden. Het jaar erop blijken juist die gebieden te nat.

Het zijn dergelijke uitingen van een steeds grilliger klimaat die er voor de bijen nog bovenop komen. Hun populaties staan al decennia sterk onder druk door stikstofvervuiling, gifgebruik en monoculturen, waardoor steeds minder geschikt voedsel te vinden is. Tegen dat decor zal het aanpassingsvermogen aan slechte klimaatjaren vermoedelijk ook zijn afgenomen.

Kleijn eindigt graag nog met een optimistisch noot: na slechte jaren kán ook snel herstel optreden. “Minstens zo interessant als de solitaire bijen vind ik hoe de hommels het dit jaar doen. Mijn verwachting is dat bijvoorbeeld de steenhommel die vorig jaar in ons gebied het hardst getroffen was bij normaal weer gewoon weer terug zal zijn alsof er niets aan de hand is. Maar ook dat is even afwachten.”

En toen was ze daar opeens, nog voor dit artikel klaar was: een piepklein zandbijtje in de tuin. Te kort om echt te determineren. Vermoedelijk een tweekleurige zandbij, of wellicht een eerste roodgatje. Ze zijn er dus nog. Hopelijk vinden ze dit jaar veel voedsel en hebben ze succesvolle nesten.

Hoe is het dit jaar in jouw tuin gesteld met de voorjaarsbijen? Laat het ons vooral weten. En hopelijk levert ook de Nationale Bijentelling nog aanvullende informatie op. De hele komende week, van 10 tot en met 14 april, kan je je tuinwaarnemingen doorgeven.

Wat jij kan doen met jouw tuin

Heb jij een tuin en wil je wilde bijen helpen? Veruit het belangrijkste dat je kunt doen, is zorgen voor een ruim aanbod van inheemse bloeiende planten – liefst ook met planten die eigen zijn aan jouw streek en waar lokale bijen van profiteren. Welke rol verschillende soorten en families inheemse planten hebben, bespreken we binnenkort in een vervolg op dit artikel.

Griendhaantje op grauwe wilg
Inheemse wilgen zijn geweldig voor insecten. Voorjaarsbijen profiteren van een ruim aanbod van nectar en geschikt stuifmeel. Maar ook los van hun bloei hebben wilgen veel te bieden. Galmugjes nestelen in de bladranden van specifieke wilgensoorten en bijvoorbeeld ook de indrukwekkende dromedarisluis is een echte wilgenspecialist. Dat geldt ook voor dit griendhaantje, dat er dit jaar al vroeg bij was op de eerste bladeren van de grauwe wilg.

Als je meer wilt doen, kan je ook nadenken over nestgelegenheid. De bijen waar in dit artikel onze zorg naar uit gaat, zijn grondnestelende soorten. Dat zijn verreweg de meeste van de circa 360 soorten wilde bijen in Nederland. Deze grondnestelaars graven kleine gangetjes in de grond, om daar enkele broedcellen aan te leggen. Soms hebben ze voorkeur voor wat kale grond in de volle zon. Eventueel zou je ze kunnen helpen door bodemvariatie aan te brengen: een flink diep (ongeveer een meter) ingegraven bult met zand als je op klei of veen woont, of juist een laag met (kale) leem of klei, als je op zand woont. Maar in principe zouden bijen bij jou in de streek uit de voeten moeten kunnen met de bestaande ondergrond van jouw tuin.

Een ander deel van bijen (en kleine solitaire wespen) nestelt in stengels en dood hout. Deze soorten kan je helpen met een kwalitatief hoogwaardig bijenhotel. Een goed bijenhotel is gemaakt van geschikte materialen, heeft goed afgewerkte diepe boorgangen en veel variatie in diameters.

Tot slot is ook een visvrije vijver met natuurlijke oevers van grote meerwaarde voor bijen en andere bestuivers. Op warme dagen kunnen ze er water drinken – en veel soorten bestuivende zweefvliegen worden er zelfs geboren.

Meld ook jouw tuin aan!

Door mee te doen voeg je een klein natuurgebiedje toe aan jouw straat, kun je vier seizoenen per jaar genieten van een levende tuin – en versterk je de unieke biodiversiteit van jouw streek, door een klein leefgebied te creëren voor kenmerkende planten en dieren.

Hotel_front-streektuinen-scaled

Koop hier een goed bijenhotel

Wij verkopen enkele hoogwaardige bijenhotels voor mensen die de biodiversiteit in hun tuin willen versterken. Bekijk ons aanbod.

Andere verhalen

Streektuinen deelde 4.500 ‘streekstruiken’ uit voor tuinen van Zeeland tot Drenthe – de VIDEO

De uitdeelactie ter promotie van streekeigen struwelen was een groot succes. Van Terneuzen tot Gieten, van IJhorst tot Maastricht: verspreid over 14 locaties en 7 ecologische streken, deelde Streektuinen samen...

Online lunchlezing over ‘Het belang van Wilde Bomen & Struiken (óók) in je tuin’

Dinsdagmiddag 15 april om 12:00, tijdens de Maand van de Groene tuin. Deze lunchlezing gaat over autochtone (of ‘wilde’) bomen en struiken. Daarin komen alle belangrijke vragen aan bod: wat...