Wat zelfs voor beheerders van grote natuurgebieden een droom is, lukt in een bescheiden voortuin in Hattem: eitjes van de bedreigde sleedoornpage, en dat al meerdere jaren op rij!
Het laat opnieuw zien dat ook een kleine tuin een belangrijk leefgebied kan zijn. Als die tuin ook nog eens aansluit op de lokale ecologie, vormt die bovendien een stapsteen die soorten helpt om door het landschap te kunnen reizen, waardoor lokale populaties robuuster worden. Je hoort het al: helemaal de gedachte achter streektuinen!
Het historische stadje Hattem ligt langs de Gelderse westoever van de IJssel. En het is een typisch voorbeeld van een grenszone tussen twee streken: het IJsseldal, en de Veluwe, die wij tot de streek ‘Centrale Stuwwallen’ rekenen.
En precies op die grens voelt de sleedoornpage zich goed thuis, als we kijken naar recente waarnemingen van deze bruin-oranje dagvlinder. Zoals veel dagvlinders is ook de sleedoornpage in de twintigste eeuw sterk achteruitgegaan – en uit veel delen van Nederland verdwenen.
Het dieptepunt lag rond 1980. De soort wist toen nog te overleven langs de Overijsselse Vecht, lokaal langs de randen van de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe en in Zuid-Limburg. Vooral langs de oostelijke Veluwerand en bijvoorbeeld rond Zwolle wist de soort zich te herstellen, met ook flinke populaties rond Arnhem en de Kop van Overijssel.
Sleedoornpage maakt voorzichtige comeback vanuit kerngebieden
Begin twintigste eeuw kwam de sleedoornpage nog verspreid voor van Zeeland tot Groningen. Maar zoals voor veel Nederlandse dagvlinders volgde al snel een scherpe achteruitgang. Rond 1980 waren er nog twee belangrijke populaties: één in Zuid-Limburg, en een kleinere langs de Overijsselse Vecht, waar de soort profiteert van natuurlijke sleedoornstruwelen. Daarnaast wist de sleedoornpage te overleven langs de randen van de Veluwe en Utrechtse Heuvelrug. Op lagere delen waar de bodem niet te zuur is, komt de sleedoorn hier van oorsprong voor in houtwallen en bosmantels.
Sindsdien lijken de aantallen iets hersteld, en dan met name langs de oostelijke Veluwerand, en met een populatie in de Kop van Overijssel rond Steenwijk. Daarbij lijkt de vlinder het relatief goed te doen in stedelijk gebied, zoals in Zwolle – en dus blijkbaar ook in het nabijgelegen Hattem.
Dat betekent niet dat de zorgen over deze vlindersoort voorbij zijn, zegt de Vlinderstichting. Door het verdwijnen van het kleinschalige cultuurlandschap met sleedoornhagen zijn de mogelijkheden tegenwoordig veel beperkter.
Je kunt het ook omdraaien: des te belangrijker worden plekken waar sleedoorn nog wél staat. Zoals gemeenteplantsoenen. En de voortuin van Nick Vledder en zijn vrouw. Die is op het oog hooguit 25 vierkante meter groot. Toen wij toevallig in de buurt waren om een kijkje te nemen, was het al oktober. Dat was nog net op tijd om wat nabloei te zien van inheemse kruiden zoals klein streepzaad. Aan de aanwezigheid van zulke ‘gele composieten’ herken je als liefhebber al snel een ecologische tuin. Maar in de lente en zomer bloeien er nog veel meer kruiden.
Groene voortuin al snel ecologisch succes
Die heeft Vledder er enkele jaren geleden gezaaid, toen de tuin rigoureus op de schop ging. Toen werden ook de eerste sleedoorns geplant. Nou zijn sleedoorns vanwege hun overvloedige witte bloesem in het voorjaar (nog voor de struik z’n blad krijgt) een perfecte voedselbron voor allerlei vroege bijensoorten, waaronder zandbijen.
“Het plezier kwam meteen: de nieuwe tuin trok veel zweefvliegsoorten, hommels, bijen, libellen en bijvoorbeeld de zandtijger en de roodbaardroofvlieg”, vertelt Vledder. “En markante dagvlinders.” Zo zag hij in zijn tuin ook al een andere minstens zo indrukwekkende streekspecialiteit fladderen: de grote weerschijnvlinder. (De waardplant, boswilg, staat inderdaad in de achtertuin – maar zal daar nog veel moeten groeien voor deze geschikt is voor de rupsen van de weerschijnvlinder, die de eitjes op flinke hoogte afzet in volwassen bomen.)
Maar als je in Hattem woont, heb je nog kans op ander bijzonder tuinbezoek, blijkt uit tuinwaarnemingen van Vledder: de sleedoornpage. Die zag hij in 2020 voor het eerst vliegen én ook gelijk al eitjes afzetten.
In 2023 werden er opnieuw eitjes afgezet op sleedoorn in dezelfde voortuin. “Maar deze keer was het de sleedoorn aan de stoepzijde. Dit moet een snelle passant zijn geweest.”
Afgelopen zomer kreeg Vledder wel de kans om de vlinder ook zelf te zien, tijdens het afzetten van eitjes. Hij wist er zelfs door de voorruit een filmpje van te maken. Nick vermoedt dat het niet het enige tuinbezoek van de zeldzame vlinder was. “Waarschijnlijk is er nog een andere sleedoornpage geweest die elders in de tuin op de grote sleedoorn eitjes heeft afgezet.”
Al drie jaar worden er in de voortuin van Nick Vledder eitjes afgezet van de zeldzame sleedoornpage. Afgelopen zomer wist hij het moment zelfs op camera te vangen:
Vrijwilligers tellen eitjes sleedoornpage
De andere grote waarde van een ecologische tuin is dat je er als mens leert samen te leven. Na zulke tuinwaarnemingen zul je niet snel meer achteloos aan een sleedoornstruweel voorbij lopen. Het is dan ook geen verrassing dat Nick Vledder zich ook verderop in de omgeving is gaan inzetten voor verbetering van het leefgebied van de in Nederland nog steeds bedreigde vlinder. Omdat deze vlinder (in tegenstelling tot andere soorten) liever geen al te grote afstanden vliegt, is het versterken van bestaande populaties een belangrijke strategie. “Ik help in de gemeente Hattem dus mee met de bescherming en heraanplant van sleedoorn. En in Zwolle help ik in de winter wel eens mee met het tellen en markeren van takjes met eitjes sleedoornpage.”
Die markeringen zijn bedoeld om dubbeltellingen te voorkomen. Je zou hopen dat ze ook helpen om snoei-ongelukken te voorkomen. Dat is een fors risico voor de vlinder die meer dan een half jaar als eitje op de relatief jonge twijgen aanwezig blijft, wachtend op de lente (en dus blaadjes om als rups te eten).
Al te strakke knip- en scheerheggen zijn voor de sleedoornpage dus eerder een val dan een kans. De soort houdt van wat natuurlijke struwelen, waarin de sleedoorn kan uitgroeien. Maar geheel onbeheerd (of onbegraasd) bestaat weer het risico dat de sleedoorns overwoekerd raken, of juist uitsluitend uit oud hout bestaan, wat niet geschikt is voor de page.
In veel natuurgebieden is sowieso het probleem dat bosmantels slecht ontwikkeld zijn – in plaats van een natuurlijk overgang met struiken en lage boomsoorten, begint veel (aangeplant) bos in Nederland vanuit een strakke lijn met opgaande bomen. Ecologisch waardevolle soorten als meidoorn en sleedoorn horen juist in die overgang te staan.
Advies Vlinderstichting: snoei niet te vaak, liefst in de zomer en ‘gefaseerd’
Twee jaar geleden deden Rob Groendijk en Menno Venema van de Vlinderstichting een literatuurstudie naar de sleedoornpage, waar een gedetailleerd beheeradvies op is gebaseerd.
In dat advies beklemtoont de Vlinderstichting wel het belang van periodiek snoeien. “Voor het behoud is het wenselijk om waar de vlinder voorkomt de struiken gefaseerd te snoeien. Dat waarborgt een constant aanbod van jong, tweejarig en driejarig hout” [waarop de eitjes worden afgezet]. Maar dat snoeien van sleedoorns moet zeker niet elk jaar, en liever ook niet ’s winters. Het snoeien kan volgens de Vlinderstichting het beste eens in de vijf jaar, en in de eerste helft van de zomer gebeuren – dus vlak vóór de eitjes worden afgezet.
De Vlinderstichting vervolgt: “Sommige sleedoorns kunnen tot de grond toe worden afgezet, maar nooit allemaal tegelijk. Indien in de winter wordt gesnoeid, moeten de takken met de eitjes worden ontzien.” Dat gebeurt onder andere in plaatsen als Apeldoorn en Zwolle dankzij groepen vrijwilligers die in de wintermaanden de struiken langs gaan om de eitjes (die vaak per stuk worden afgezet!) op te sporen en zo de twijgen te markeren die de plantsoenendienst in afspraak met de gemeenten vervolgens overslaat tijdens de winterse snoeibeurt.
Dat is dus het werk dat Vledder als vrijwilliger doet, net als de hierboven genoemde Bram Brokelman (die ook de sleedoornpage in de tuin heeft), bij een groep die is opgericht door Zwollenaar Martin Wolters. “We hebben een kerngroep van zo’n 15 mensen, en daaromheen een maillijst van zo’n 75 geïnteresseerden die af en toe meehelpen.” Al sinds 2011 houdt de groep nauwgezette statistieken bij van de populatie sleedoornpages in en rond Zwolle.
Anderhalve week geleden hielden ze hun eerste telling van dit seizoen. “Dat was op de hotspot van een jaar eerder, en daar hadden we nu flink minder eitjes dan vorig jaar”, zegt Wolters.
Is het dan een tegenvallend jaar? De overvloedige regenval kan van invloed zijn, zegt Wolters, omdat schimmels dan meer slachtoffers kunnen maken onder rupsen en poppen. Maar hij denkt eerder dat er sprake is van een lokaal effect: “Na één telling kan je er nog niks van zeggen. Op deze locatie was er ook sprake van flinke ingrepen in de sleedoorn dat verlies van eitjes heeft opgeleverd. En Venema, landelijk coördinator voor monitoring van de sleedoornpage van de Vlinderstichting, geeft aan dat op andere locaties in het land, zoals Arnhem en Wageningen, de tellingen overeenkomen met vorig jaar.
Sleedoornpage een handje helpen? Plant ook een sleedoorn in je tuin
Vanwege het risico op snoei-ongelukken en andere lokale tegenvallers, ook door mogelijk extreem weer, is het voor het overleven van de sleedoornpage belangrijk dat de vlinder elk jaar op een flink aantal paarden kan wedden: in andere woorden dat er een ruim aanbod is van sleedoornstruiken waarover de vlinder de eitjes kan verspreiden.
Dat vertelt Rob Groendijk van de Vlinderstichting ons. “Het gaat nu redelijk goed op die plekken waar ze al zitten. Maar bijvoorbeeld in recente droge en hete zomers was het veel minder, omdat veel struiken toen aan het verdrogen waren.”
“De page zoekt steeds die struiken die niet te nat en niet te droog staan – je ziet een gradiënt waar de vlinder in meebeweegt. Dus veel afwisseling in het landschap is belangrijk” En dan volgt Groendijks belangrijke opmerking die ook raakt aan het perspectief van tuinen: “Dus ook liever enkele struiken op veel plekken, dan veel struiken op weinig plekken.”
Daarom heeft Streektuinen besloten om in deze winter in twee voor de sleedoornpage kritieke streken, het Overijsselse Vechtdal (rond sleedoornpage-kerngebied Ommen) en het noordelijke IJsseldal (met name rond hotspot Zwolle) in totaal maar liefst 1350 autochtone sleedoorns uit te delen aan lokale tuiniers – bedoeld om aan te planten in kleine groepjes, en dus met flinke ruimtelijke verspreiding. “Aanplant van sleedoorn in tuinen kan nut hebben voor de sleedoornpage”, zegt Wolters. “Mits de vlinder in de buurt is waargenomen.”
Hier kun je meer lezen over onze actie voor ‘streekeigen struwelen’. Het gaat dit jaar om een pilot, waarin we samen met tuiniers onder andere ook bijzondere soorten hopen versterken in Zeeland, Drenthe en Zuid-Limburg. (Hopelijk kunnen we dit volgend jaar op nog grotere schaal doen, voor streektuiniers door heel Nederland!)
Ook koninginnekruid of wilde peen misstaan niet in een vlindertuin
Als je nou zelf in (of vlak naast) een streek met sleedoornpages woont, en je wilt dat beestje wel een handje helpen. Wat kan je dan – naast het planten van één of meerdere sleedoorns – nog meer doen? De meeste vlinders houden wel van een slokje nectar – de simpele reden dat bloemrijke tuinen vaak ook meer vlinders op bezoek krijgen. Maar wat dat betreft is de sleedoornpage wel een lastige klant.
Het kan zijn dat het snelle succes van de sleedoorns in de tuin van Nick Vledder mede te danken is aan de tuin van de buren. Daar, tegen de erfgrens aan, groeit late guldenroede – een klassieke tuinplant, met hoge gele bloempluimen. De late guldenroede en de Canadese guldenroede zie je veel in tuinen en ook verwilderd (zelfs problematisch) in de natuur. Maar in tegenstelling tot de uiterlijk behoorlijk verschillende ‘echte guldenroede’ zijn de late en (what’s in the name) Canadese niet inheems, maar afkomstig uit Noord-Amerika.
Vledder zegt geen fan van te zijn van de uitheemse guldenroedes, omdat ze mogelijk juist schadelijk zijn voor andere vlindersoorten. Desondanks vormen de ‘Amerikaanse guldenroedes’ een van de weinige bloemen waar de sleedoornpage een voorkeur voor lijkt te hebben voor een snelle snack nectar. Voor wie een alternatief zoekt: dat geldt ook voor het wel-inheemse koninginnekruid, een plant die houdt van een wat vochtige standplaats en roze bloemtrossen krijgt die tot meer dan een meter boven de grond kunnen reiken.
Is dat het dan? Nee, gelukkig niet. Uit landelijke foto’s van sleedoornpages blijkt dat ze ook graag nectar drinken op witte schermbloemen, vertelt Wolters. En zulke schermbloemigen, daar hebben we in de Nederlandse flora een zeer ruim aanbod van, van fluitenkruid en gewone engelwortel tot pastinaak, grote bevernel en de zeer algemene wilde peen – bloeiers die niet hoeven te misstaan in een vrolijke streektuin.
Wil je tot slot ook nog de reden weten waarom deze vlinder wat kieskeurig is in het bloembezoek? Ook daar heeft Wolters een antwoord op: de sleedoornpage heeft een voorkeur voor bloemen waarin de nectar ondiep zit. En dat is een kenmerk van schermbloemen – én van guldenroede. (Dat is ook de reden dat bijvoorbeeld wilde peen ook veel zweefvliegen en zeer kleine bestuivers aantrekt.)
“Streekeigen tuinieren heeft zin”, besluit Nick Vledder. “Daarmee ondersteun je de streekeigen fauna. En het oog wil ook wat: planten moeten passen in de omgeving waar ze groeien.”
Voor ons laat het opnieuw zien hoe belangrijk kleine ecologische tuinen zijn, waaronder ook geveltuinen en balkons. Juist in een versteende omgeving kunnen die groot verschil maken. Of misschien moeten we zeggen een gigantisch verschil. Want ook de tuin van Jochem Kühnen bij een doodnormaal rijtjeshuis in Beek is van bescheiden proporties. En voornamelijk door te werken met inheemse planten zijn daar al meer dan 2.500 wilde soorten waargenomen.