Als we aandacht vragen voor insecten, hebben we het al gauw over vlinders, zweefvliegen en bijen. Maar een minstens zo wonderlijke en waardevolle wereld bevindt zich ónder de grond. En een heel bijzonder geval is de gele weidemier.
Eigenlijk laten deze lichtgekleurde kleine beestjes zich liever niet zien – je ziet ze pas lopen als je de grond bij het nest een beetje verstoort. Toch zijn ze vaak tot aan het oppervlak actief. Ze brengen dan zandkorrels omhoog uit de nestgangen. Daarbij spelen de mieren voor thermostaat. Als buiten de zon schijnt, maar de bodem nog koud is, brengen ze extra zandkorrels naar boven. Als deze zandkorrels door de zon opgewarmd zijn, worden ze naar de broedkamers gebracht, om de larven warm te houden.
Gele weidemieren zijn nog iets bijzonders: het zijn eigenlijk boeren – ze bedrijven landbouw. Onder de grond maken ze kleine kamertjes rond de wortels van grassen en kruiden, zodat daar ‘ondergrondse bladluizen’ kunnen leven. Bladluis is hier een verkeerd woord, want deze luizen tappen vanzelfsprekend niet in op de sapstroom van bladeren, maar de sapstroom in de wortels – en dus heten ze officieel wortelluizen (nóg een insectenwereld die bestaat buiten ons zicht!). In ruil voor de aanleg van deze ondergrondse wortelakkers kunnen de mieren de honingdauw van de wortelluizen ‘melken’ – hun belangrijkste voedselbron.
Bij de aanleg van een streekeigen bloemenweide kwamen we de gele weidemieren tegen – zie de video hieronder. Dat is met gemengde gevoelens: bij het verwijderen van de zoden hebben we helaas waarschijnlijk de bovenkant van nesten verstoord. Maar het is een mooi teken dat de soort aanwezig is, en over een paar jaar kunnen ook hier hopelijk de kenmerkende kruidenrijke bulten vormen:
Hoe hoog de mierenbulten worden, hangt overigens af van de lengte van het gras. Soms zitten de mieren ook in kortgemaaide gazons. Daar vangt de bodem veel zonlicht, waardoor de mieren de nesten al gauw warm genoeg vinden – en dus stoppen met grote hoeveelheden zand heen en weer pendelen.
De bulten vormen dus vooral in gebieden waar gras en kruiden iets hoger kunnen opgroeien, zoals in natuurlijk begraasde graslanden. En juist dan dragen de mieren bij aan de kruidenrijkdom.
Veld vol bloeiende bulten dankzij deze ijverige mier
Dat heeft vermoedelijk twee redenen. Ten eerste creëren de bulten (die decimeters groot kunnen worden) microklimaatjes. De bult zelf, en zeker de zonbeschenen zuidkant, is droog en warm – waar dus droogte- en warmteminnende soorten gedijen. Daar tussenin is het net iets schaduw- en vochtrijker, wat weer geschikt is voor andere soorten.
Daarnaast brengen de mieren vermoedelijk uitgespoelde mineralen terug naar het oppervlak. Dat kan van invloed zijn op de kruidenrijkdom in de duinen – of bijvoorbeeld de stroomdalgraslanden langs de Overijsselse Vecht, waar de mieren kalkrijk zand omhoog halen, waar steenanjer, geel walstro en grote tijm van afhankelijk zijn.
Diezelfde rol spelen de gele weidemieren vermoedelijk ook in de beroemde ‘zinkweiden’ langs de bovenstroom van de Geul in Zuid-Limburg, waar de weidemieren belangrijk zijn om zinkrijke sedimenten aan het oppervlak te brengen – waar ter plekke bijzondere soorten zoals het zinkviooltje, zinkboerenkers en Engels gras van kunnen profiteren.
De dag dat een koningin in jouw grasveld landt, word je tuin nóg rijker
De gele weidemier is een vrij algemene soort, die met verschillende grondsoorten toe kan (naast zand ook veen en klei), maar toch niet overal in Nederland voorkomt. Bastions zijn de kalkrijke Zeeuwse en Hollandse duinstreken en de noordelijke duinstreek inclusief alle waddeneilanden. Verder komt de mier relatief veel voor rond het Drents Plateau, rond de Utrechtse heuvelrug, in het Vechtdal, in het Limburgse heuvelland, de Limburgse Maasstreek en delen van de Brabanste zand- en leemstreek.
Toch kun je de soort soms ook terugvinden op allerlei andere plekken in Nederland – bijvoorbeeld midden op de Afsluitdijk – en dat komt door een wonderlijk fenomeen dat we kennen van allerlei andere mierensoorten op broeiierige dagen in juli en augustus: de bruidsvlucht. Gevleugelde kleine mannetjes en grote koninginnen bereiken dan op de thermiek hoogtes tot honderden meters.
Na zo’n bruidsvlucht kan een bevruchte koningin met een beetje geluk kilometers verderop ook in jouw tuin landen – en zich dan ingraven in een geschikt plekje met wat grassen en kruiden. En wie weet, een jaar later, kan jij dan ook zelf, als je voorzichtig met je handen door wat opgewoeld zand beweegt, de schuwe gele miertjes zien lopen – en weten dat je tuin wéér een mooie schakel in de ecologie rijker is!