Wat zijn nou echt kenmerkend Drentse bloeiende kruiden? Waarom horen die soorten eigenlijk thuis in Drenthe? En zou je die bloeiers ook een plek kunnen geven in lokale ecologische tuinen? Je krijgt alle antwoorden op die vragen in deze deep-dive in de wondere wereld van de Drentse flora.
Van Zeeuws-Vlaanderen tot Texel en Zuid-Limburg: wáár in Nederland je ook woont, óveral bestaat unieke, streekkenmerkende natuur, die je welkom kunt heten in je tuin. Vandaag zoomen we in op één van de 25 streken die we hebben gedefinieerd voor Streektuinen. Dat is het ‘Drents Plateau en Friese Wouden’, gelijk ook een van de grootste streken – een gebied dat zich uitstrekt over vrijwel geheel Drenthe en een aantal aangrenzende delen van Groningen, Friesland en het Steenwijkerland in de Kop van Overijssel.
Directe aanleiding is een bijzonder pilot-project: samen met Natuurhuisje, Cruydt-Hoeck en duurzame hovenier Jos van den Akker leggen we dit jaar in Drenthe ruim 50 streekeigen bloemenweides aan – en daarnaast een even groot aantal streekeigen bloemenperken. Onze hoop is dat ook andere groene tuiniers in de wijdere streek inspiratie kunnen putten uit dit artikel. Op termijn zullen we dergelijke specials ook voor heel andere streken in Nederland maken.
Drenthe wordt grotendeels gerekend tot de ‘Pleistocene zandgronden’, die grofweg de helft van het Nederlandse landoppervlak beslaan. Dus wat onderscheidt Drenthe nou ten opzichte van die andere zandgronden, die we bijvoorbeeld ook in Noord-Brabant en Gelderland vinden? Voornamelijk één woord: keileem.
Dat is een bodem die tijdens de voorlaatste ijstijd is aangestampt door een reusachtige ijskap. Die keiharde ondergrond is slecht waterdoorlatend, en bevindt zich in Drenthe op veel plekken dicht bij het oppervlak. Dit is onder andere de reden dat Drenthe nog het grootste natte heidegebied van West-Europa rijk is (het Dwingelderveld, daarover zo meer). Het betekent ook dat kalkrijk grondwater niet zo makkelijk diep wegspoelt – een factor waar bijvoorbeeld kalkminnende zeldzame wilde rozen van profiteren, die vooral voorkomen in het westen van Drenthe en in de Friese Wouden. Eén van zulke zeldzame rozen, de beklierde heggenroos, zit ook in de streekpakketten voor Drenthe. (Voor meer informatie over dergelijke streekgebonden wilde rozen, zie ook onze video over streekeigen struwelen.)
Verder gaan we het nu niet over bomen en struiken hebben, maar over ‘bloeiende kruiden’ – lagere planten die geen hout vormen.
Waterlobelia is bijna exclusief Drents (maar het verwante grasklokje is een geschiktere streektuinplant)
Wie denkt aan echt karakteristiek Drentse soorten, komt misschien wel uit bij de waterlobelia. Het is een amfibische plant, die deels onder en deels boven water leeft. In de zomer vormen ijle witte bloemen met als je goed kijkt een lichtblauwe glans. Die blauwe tint verraadt dat je te maken hebt met een lid uit de klokjesfamilie (Campanula).
Maar in tegenstelling tot andere klokjes zoals het grasklokje hoef je geen waterlobelia te verwachten in je Drentse tuin. Waterlobelia is een soort met hoge milieu-eisen: voedselarme vennen met helder water. Door uitdroging en stikstofvervuiling komen dergelijke plekken steeds minder voor. Er is in Nederland nog één grote groeiplek: het Dwingelderveld, waar er duizenden bijeen staan langs de randen van een zorgvuldig beheerd ven.
Datzelfde Dwingelderveld staat overigens ook vol met grasklokjes: wél een zeer geschikte streekplant voor tuinen. Zaden van het grasklokje zitten dan ook in het Streentuinmengsel voor het Drents Plateau – en er zitten ook grasklokjes in de plantenpakketen voor zonnige Drentse tuinen. (Met grasklokjes in je tuin, kun je met wat geluk ook genieten van klokjesbijen: kleine, donkere bijtjes, die ’s zomers graag nestelen in bijenhotels met zeer kleine diameters.)
Waterlobelia mag ook internationaal een Drentse specialiteit genoemd worden. Dat is omdat de soort voor het eerst wetenschappelijk is beschreven door een apotheker rond het jaar 1600, op een toenmalige groeiplek bij Norg. (De Latijnse naam Dortmanni verwijst nog naar deze apotheker.) Zoals veel tegenwoordig zeldzame planten, kwam ook waterlobelia in die vochtiger, onvervuilde tijden nog veel algemener voor. Waar rond een eeuw geleden in Nederland nog honderd groeiplekken bekend waren, zijn het er nu nog slechts vijf.
De Zweedse kornoelje is exclusief Drents (in Nederland dan)
De Zweedse kornoelje is in tegenstelling tot de directe familieleden de rode kornoelje (streeksoort voor het rivierengebied) en de gele kornoelje (streeksoort voor Zuid-Limburg) geen struik, maar een kruid: een niet-verhoute lage plant met opvallende lichtgekleurde bloemen met een donkerrood hart.
Deze Zweedse kornoelje zou je zelfs kunnen zien als een exclusief Drentse soort. In Nederland dan. Want zoals de naam al verraadt, hebben we in Europa te maken met een noordelijke soort. De Nederlandse populatie kan zelfs worden gezien als een relict van kort na de laatste ijstijd, toen de kouminnende plant over grote oppervlakten voorkwam in Nederland.
De Zweedse kornoelje komt in Nederland nu nog maar op één plek voor: de Zeijer Strubben, een oud hakhoutbos langs de schaduwrijke noordrand van een hoge, oude es – grofweg tussen Norg en Tynaarlo, in het noorden van Drenthe. Een eeuw geleden waren er in Nederland nog twee andere plekken waar de Zweedse kornoelje voorkwamen. Ook die groeiplekken lagen in Drenthe, maar dan op flinke afstand: de Drentse Veenkoloniën in het oosten, en een plek in het zuidwesten van de provincie.

Net als de hierboven genoemde waterlobelia is ook de Zweedse kornoelje bepaald geen tuinplant. De soort hoort thuis op vochtige, humusrijke grond, die zéér stikstofarm moet zijn. Bovendien is een koele groeiplaats een vereiste. Drenthe kan dan ook gezien worden als het zuidpuntje van het verspreidingsgebied. Dat de soort het vooralsnog uithoudt in Drenthe, heeft overigens niet alleen te maken met de iets hogere breedtegraad van de provincie, maar ook de relatief hoge jaargemiddelde neerslag in Drenthe.
Nog meer Drentse zeldzaamheden…
Ook de witte meibloeier zevenster kan je zien als een Drentse specialiteit, die zich hier op de zuidgrens van z’n Europese verspreidingsgebied bevindt, zij het dat dit naast Drenthe nog inclusief Overijssel, delen van de Veluwe en Terschelling en Ameland is.
Andere zeldzaamheden die nog in Drenthe te bewonderen zijn, zijn onder andere de klokjesgentiaan (in Nederland vooral nog in vochtige heide in de westelijke helft van Drenthe) en het zeer sterk bedreigde valkruid, ook wel bekend als Arnica – een soort van heischrale graslanden op lichtgebufferede leemgronden. Een van de laatste populaties van Nederland bevindt zich rond de Hondsrug in Drenthe.
Al deze soorten zouden de trots van Drenthe moeten zijn. Ze verdienen aandacht en bescherming. Maar die bescherming moet plaatsvinden in de Drentse natuur – goedbedoelde streektuinen kunnen daarin vrijwel geen rol spelen (wellicht met uitzondering van enkele private landgoederen).
Tientallen prachtige Drentse bloeiers voor in jouw tuin
Wat zijn dan alternatieven, die wél geschikt zijn voor Drentse streektuinen? Dat zijn er vele, getuige onder andere de 25 verschillende bloeiende kruiden in het Streektuinmengsel (wat op zichzelf al een selectie is die verre van volledig is).
Dat streekmengsel bevat soorten die van oorsprong thuishoren in het Drentse landschap, goed tot hun recht kunnen komen in tuinen en bijvoorbeeld waardevol zijn voor lokaal voorkomende bijen en vlinders. Eén van die soorten hebben we al uitgelicht: het grasklokje. Nu nog een paar andere.
Een krachtige roze bloeier die het in veel tuinen goed doet, is de dagkoekoeksbloem. Een natuurlijke groeiplaats is vaak in bijvoorbeeld droge greppels of langs bosranden – waardoor de soort ook in tuinen wat halfschaduw verdraagt.
De dagkoekoeksbloem kan je in heel Nederland wel tegenkomen, maar vooral in grote hoeveelheden in delen van Limburg en Brabant, de duinen, de Utrechtse Heuvelrug, Overijssel en de Achterhoek – én op en rond het Drents Plateau. De aantallen zijn daar het hoogst in het noordelijk deel van Drenthe. Daarnaast komt dagkoekoeksbloem ook veel voor in het Reestdal en in de Friese Wouden, waar de soort profiteert van het behouden kleinschalige landschap (met veel ruimte voor zoomvegetatie aan de voet van de elzensingels).
Meer Drentse specialiteiten: blauwe knoop en echte guldenroede
Laten we nog een paar iconische soorten in het zonnetje zetten. Zoals de echte guldenroede. Niet te verwarren met ‘guldenroedes’ die je veel in tuinen ziet. Dat is meestal de Canadese guldenroede, soms ook de late guldenroede – twee exoten uit Noord-Amerika (die vanuit tuinen ook verwilderen in de Nederlandse natuur).
De échte guldenroede is de inheemse guldenroede. Het is qua omvang een iets bescheidener plant, die maximaal een meter hoog wordt, zaden via de wind verspreidt en (in tegenstelling tot de Amerikaanse guldenroedes) geen worteluitlopers vormt (en dus ook niet woekert). ’s Zomers vormen opgaande stelen met charmante gele lintbloemen, die groter zijn dan bij de bekendere uitheemse soorten.
Echte guldenroede is geen exclusief Drentse soort, maar mag zeker wel gezien worden als een specialiteit van de provincie. De belangrijkste groeiplekken in Nederland bevinden zich in de Achterhoek, Twente, op meerdere plekken langs de Hondsrug in Drenthe, bij het Fochteloërveen en opnieuw ook in het Dwingelderveld.
Het is een plant die in het wild vooral gezien wordt op bodems met een lemige ondergrond, dan vaak voorkomt in zomen of langs bosranden – en dus ook in tuinen enige lichte schaduw kan verdragen. Echte guldenroede is inmiddels wel een vrij zeldzame plant, die bovendien sterk achteruit gaat: ruim gehalveerd sinds de tweede helft van de twintigste eeuw.
Een soort die in diezelfde periode nog veel sneller achteruit is gegaan, is de blauwe knoop. Het is een prachtige late zomerbloeier, die als een toegift vanaf augustus beekdalen blauw kan laten kleuren – dan vaak in combinatie met grote aantallen fladderende vlinders, die een sterke voorkeur hebben voor de nectarrijke bloemen.
Blauwe knoop komt nu nog het meest voor in Twente en aangrenzende delen van de Achterhoek, het Overijsselse Vechtdal en Drenthe, waar de soort met uitzondering van de droogste gronden nog op veel plekken te vinden is (en ook in het Groningse deel van de Veenkoloniën). Kleinere populaties blauwe knoop bevinden zich nog in Noord-Brabant, Limburg en de Gelderse Vallei.
Drentse voorjaarsbloeiers
De zevenster is al genoemd, maar Drenthe is van oorsprong veel meer kenmerkende voorjaarsbloeiers rijk. Bosanemoon komt vooral voor in oude boskernen in de potkleigebieden van de Kop van Drenthe. Een veel algemenere voorjaarsbloeier is de echte salomonszegel, die overal in Drenthe voorkomt in de ondergroei van bossen – met uitzondering van de veenontginningen in het oosten, waar de soort een zeldzaamheid is. Ook in mei bloeit het lelietje-van-dalen (of lelietje-der-dalen), familie van de salomonszegel, maar in Drenthe meer beperkt tot bosranden langs bijvoorbeeld de Hondsrug, het grensgebied met Friesland en het Reestdal. Lelietje-van-dalen doet het ook goed in tuinen, waar dankzij worteluitlopers mooi gevulde borders kunnen ontstaan – die ook op plekken met wat schaduw bloemen kunnen toevoegen aan de tuin.
Een nog veel uitbundiger schaduwsoort is de grote muur – ook een bosondergroeisoort, die vanaf april zeeën van witte bloemen kan maken. De grootste hoeveelheden grote muur vindt je in Nederland in Twente, maar ook voor het westen en noorden van Drenthe is het een kenmerkende soort. Grote muur doet het ook goed in tuinen, vooral op plekken waar andere planten het door schaduw wat laten afweten.
Ingewikkelde havikskruiden – én lavendelhei!
Wie ook in de zomer op schaduwrijke plekken hoopt een streekkenmerkende bloeier, raden we de bosandoorn aan. Die plant heeft meerdere bolwerken in Nederland, zoals Zuid-Limburg, het Rijk van Nijmegen, de Hollandse duinen, de Utrechtse Heuvelrug en Twente – maar dat geldt tot slot ook specifiek voor de noordelijke omgeving van de Hondsrug, inclusief de directe omgeving van de stad Groningen (die op een uitloper van de Hondsrug is gebouwd).
Voor echte liefhebbers van biodiversiteit kunnen eigenlijk de gele composieten niet ontbreken. Het bekendste lid van deze familie is de paardenbloem, maar ook in de zomer zijn er vele verwante soorten die de kenmerkende gele lintbloemen produceren – waaronder havikskruiden. Die hebben vaak wat hogere bloeiwijzen. Twee soorten die relatief kenmerkend zijn voor Drenthe zijn stijf havikskruid en schermhavikskruid. Ook dit zijn van nature zoomplanten die dus enige lichte schaduw verdragen.
Omgekeerd zijn er ook soorten die van nature juist relatief weinig in Drenthe voorkomen. Ook dat geldt voor een van de vele havikskruiden die ons land rijk is: boshavikskruid. Omdat deze soort van oorsprong wel algemeen is (in bosranden) in Overijssel, maar juist niet in Drenthe, werd boshavikskruid gezien als een van de bepalende soorten om de zuidelijke begrenzing van het ‘Drentse floradistrict’ vast te stellen. Boshavikskruid hoort dus wél thuis in een Twentse streektuin, maar niet in een Drentse.
Zijn we dan nu door de echt Drentse soorten heen? Nee, zeker niet. Voor liefhebbers die het leuk vinden om echte ‘Drentse biotopen’ na te bouwen in hun streektuin, zoals natte heide of heischraal grasland, moeten we voor we afsluiten toch nog een paar echte Drentse kanjers noemen: tormentil, dophei, kraaihei en… lavendelhei. Want ook die laatste prachtige bloeier komt in Nederland vrijwel exclusief in Drenthe voor. Wees er maar trots op allemaal!