Boom planten? Denk ook na over de verteerbaarheid van de bladeren (en doe het bodemleven een plezier)

‘Beter een haagbeuk dan een beukenhaag.’ Bomen verschillen sterk in de verteerbaarheid van hun bladafval. En dat verschil in strooisel kan grote gevolgen hebben voor de biodiversiteit, niet alleen in bossen, maar ook in jouw tuin.

Het is herfst. En dat betekent niet alleen dat het nieuwe plantseizoen voor bomen en struiken is begonnen (dat nog duurt tot het voorjaar), maar ook dat er weer een vers pakket bladeren op de bodem ligt – in bossen, maar misschien ook wel bij jou in de tuin.

Op sommige plekken zijn die bladeren binnen een paar maanden vrijwel volledig verteerd. Terwijl op andere plekken de herfstige aanblik zelfs in de zomer nog vrijwel ongewijzigd is. Waar dat bladerpakket erg dik is, leidt dat onder andere tot verstikking van de ondergroei. Maar dat is eerder een symptoom dan het werkelijke probleem, dat zich nog wat dieper in de bodem afspeelt en in ernstige gevallen ook bomen, bovengrondse insecten en zelfs vogels treft: verzuring.

Strooisel van winterlinde en hazelaar
Een voorbeeld van makkelijk verteerbaar strooisel, dat vooral uit hazelaar en winterlinde bestaat. Binnen een paar maanden zijn deze bladeren vrijwel volledig verteerd door het bodemleven. (Bladeren van zuurvormende soorten zoals eik en beuk zijn dan vaak juist nog vrijwel onverteerd aanwezig.)

Kort uitstapje naar bosecologie

Die verzuring wordt in Nederland aangewakkerd door menselijke vervuiling, zoals de depositie van ammoniak (een stikstofbron) en eerder ook zwavelvervuiling. Elementen als calcium, magnesium en kalium lossen op in de bodem, en zijn op sommige plekken vrijwel volledig weggespoeld.

Een heel belangrijke natuurlijke factor hierin is ook de mineraalrijkdom én waterhuishouding van de bodem. Op plekken waar bijvoorbeeld van nature relatief veel kalk in de bodem zit, zoals bij duinzand vol schelpengruis, (verse) rivierklei, (verse) zeeklei, zandgronden met oppervlakkige kwel of mineraalrijke leem – en bovenal natuurlijk op bodems in de buurt van kalksteen, zoals het Zuid-Limburgse heuvelland of de Achterhoek ten oosten van Winterswijk, krijgt verzuring minder snel grip. Er blijft daar bijvoorbeeld in gevallen blad van bomen en struiken voldoende calcium, magnesium en kalium achter om micro-organismen te voeden die het dode organische materiaal weer afbreken.

Verzuring is daarom vooral een (groot) ecologisch probleem op droge zandgronden. Van nature hebben die vaak al weinig kalk – maar wel genoeg voor een biologische kringloop waarin die mineralen steeds gerecycled werden, en zelfs winterlinden tot enkele duizenden jaren geleden onderdeel waren van het aanwezige oerbos. Op deze droge zandgronden zijn de basevormende mineralen op veel plekken volledig uitgespoeld en verdwenen – met afname van de biodiversiteit tot gevolg.

Dit is een probleem dat speelt in de bosecologie, maar ook op heidevelden en zelfs op ecologisch beheerde graslanden, waar decennialang ‘verschralend maaibeleid’ vaak niet leidt tot de gehoopte terugkeer van kruidenrijke vegetaties – om de simpele reden dat je het stikstof (met maaien) wel kunt afvoeren, maar daarmee de verzuring nog niet hersteld hebt.

Terug naar jouw tuin

Wat heeft dit te maken met de ecologie van jouw tuin, of beter gezegd jouw streektuin? Heb jij als wensbeeld een bepaald nabijgelegen natuurtype in gedachte dat gekenmerkt wordt door een relatief hoog kalkgehalte? Zoals (relatief kalkrijke) stroomdalgraslanden temidden van (vaak zuurdere) zandgronden? Dan adviseren wij nog wel eens om de tuin – die hopelijk verder niet bemest wordt en stikstofarm is – te bekalken.

Ook bij een ‘struikentuin’ of een bostuin kan licht bekalken een optie zijn – als je op droge zandgrond woont en toch een voorkeur hebt voor allerlei soorten die het slecht doen onder té zure omstandigheden, zoals meidoorns, sleedoorns, wilde rozen, iepen, lindes of zoete kers.

En dat brengt ons uiteindelijk op een heel andere factor die ook in jouw tuin de hoeveelheid bodemleven sterk kan beïnvloeden: het aanwezige bladafval. Bladafval laten liggen (en zeker niet omploegen met een voor veel soorten dodelijke bladblazer) is doorgaans een mooi advies, voor wie het grondgebonden insectenleven de winter door wil helpen.

Maar een heel andere vraag is: welke bladeren wil je dat daar liggen? Naast menselijke vervuiling en de minerale gesteldheid van de bodem is er nog een belangrijke factor die bepaalt hoe ‘zuur’ jouw tuin is: het soort bomen en struiken dat er staat – en dus het type bladafval dat elke herfst op de bodem valt.

Veel bladeren bevatten van nature organische zuren – maar de verschillen per soort zijn erg groot. Soorten met relatief zure bladeren, produceren ook strooisel dat slecht verteert. Min of meer toevallig zijn dat naast vrijwel alle naaldbomen ook vrijwel alle tegenwoordig op de Nederlandse zandgronden dominante loofbomen.

Primair geldt dit voor de beuk (maar niet voor de haagbeuk, die overigens tot een heel andere familie behoort) en ook voor de eik, zowel de inheemse zomereik en wintereik, als ook voor de uitheemse Amerikaanse eik (en allerlei aangeplante cultivars daarvan). Andere veel aangeplante uitheemse bomen in bossen, tuinen en gemeenteplantsoenen met slecht verteerbaar strooisel zijn bijvoorbeeld de tamme kastanje en de plataan.

Waar dergelijke soorten op zandgronden dominant zijn, ontstaat vaak een dik bladerdek dat er maanden later nog vrijwel hetzelfde kan uitzien. En dat is een slecht teken. Zoals een Britse wijsheid uit het ecologisch tuinieren stelt: “If something is not eating your plants, your garden is not part of the ecosystem.” (En dat geldt al helemaal voor dode planten.)

Hier zie je (verzameld tijdens een korte wandeling door een rijk herfstbos) een heel boeket aan ‘rijk strooisel’ op rij, met van links naar rechts veldesdoorn, hazelaar, zoete kers, gewone esdoorn, winterlinde (met klein en relatief groot blad) en haagbeuk (eveneens groot en klein) – en in het midden onderaan de koningin van het loofbos: de wilde zomerlinde. Soorten die in bovenstaand overzicht nog ontbreken zijn bijvoorbeeld de fladderiep en de es.

Springstaarten, regenwormen en bastaardschorpioenen

Een omgekeerde situatie doet zich voor – ook op arme zandgronden – bij zogeheten ‘rijk strooisel-soorten’. Dat zijn bomen en struiken die geen zuurvormende en slecht verteerbare bladeren produceren, maar juist bladeren die na de herfst al snel worden verteerd door een leger van wormen, slakken, springstaarten, pissebedden, nematoden, bacteriën en schimmels – soorten die op hun beurt weer de basis vormen van de voedselketen voor bijvoorbeeld roofmijten, miljoenpoten, strooiselspinnen, de piepkleine ‘bastaardschorpioenen’ (geen echte, maar look-a-likes), talloze soorten loopkevers en natuurlijk klassieke tuinvogels, zoals roodborstjes, winterkoninkjes en merels.

Nou wil je natuurlijk weten wat die rijk strooisel-soorten dan zijn. Dat zijn er gek genoeg meer dan de verzurende bomen, maar toch zijn ze op de zandgronden op veel plekken wat naar de achtergrond geraakt.

De voor de verteerbaarheid van het strooisel meest aangeprezen boomsoort is de linde – zowel de winterlinde als de zomerlinde – soorten die helaas om diverse onfortuinlijke (menselijke) redenen vrijwel volledig uit de Nederlandse bossen verdwenen zijn. Lindes kunnen oud worden, diep wortelen, en uitgespoelde basische mineralen met hun wortels weer opnemen en via snel verteerbaar blad weer afgeven aan de toplaag van de bodem.

Maar een keur van andere inheemse bomen kan dit kunstje vrijwel net zo goed als de lindebomen. Voor hoog opgaande bomen valt te denken aan de zoete kers (boskriek), alle soorten iepen, haagbeuk, hazelaar en vermoedelijk ook gangbare boomsoorten als de es en de veldesdoorn (Spaanse aak).

Dit zijn allemaal soorten die in een sterk verzuurde omgeving gaan kwakkelen, omdat ze zelf ook afhankelijk zijn van een voldoende kalkrijke bodem. In de bosecologie wordt daarom ook nog gesproken van zogeheten ‘kwartiermakers’ – minder veeleisende soorten die toch ook snel verteerbaar strooisel produceren, en zo een sterk verzuurde bodem wat kunnen opkalefateren. Bij droge zandgronden kunnen bijvoorbeeld sporkehout, lijsterbes en ruwe berk deze rol spelen. Is de bodem één tandje vochtiger, dan zijn boswilg en inheemse vogelkers zeer geschikt, net als de ratelpopulier. En in wat nattere situaties leveren bijvoorbeeld ook elzen, zachte berken en overige wilgensoorten prima verteerbaar blad.

Veldesdoorn of Spaanse aak. Een boomsoort met (relatief) rijk strooisel, die thuishoort in gemengde loofbossen (op iets rijkere grond).
Veldesdoorn of Spaanse aak. Een boomsoort met (relatief) rijk strooisel, die thuishoort in gemengde loofbossen (op iets rijkere grond).

Zoals vaker met één enkel perspectief op biodiversiteit, kan het uit context geraken – en zelfs een beetje een hype worden, of een zogeheten kokervisie. Het mantra is dan: snel verterend blad is goed, langzaam verterend blad is slecht. ‘Weg met het naaldbos, weg met het beukenbos!’

Dat is natuurlijk een overdrijving. Ook zure milieus komen van nature in Nederland voor (denk aan hoogveengebieden) en hebben hun eigen unieke waarden voor de biodiversiteit. Het optimum voor de biodiversiteit, is de afwisseling van zure en kalkrijke milieus – en op de Nederlandse zandgronden dus ook een afwisseling van zure bossen, gedomineerd door grove den, zomereik en beuk – met meer gemengde loofbossen met ook iepen, boswilgen, kersen en lindes, waarin bijvoorbeeld voorjaarsflora (denk aan bosanemoon en slanke sleutelbloem) een leefgebied kan hebben.

Voor je ecologische tuin heb je misschien nog een andere afweging. Je kijkt om je heen en ziet hoe versteend de omgeving is – op hoeveel plekken het natuurlijk leven niet welkom is. Dan zie je vervolgens een aantal tuinen die wel nog groen zijn, maar die bijvoorbeeld omgeven zijn door heggen van beuken en hoge hagen van laurierkers – in een straat met eiken of platanen. Dat dominante pakket van zuurvormende bladeren belandt ook in jouw tuin.

Als jij ook in die kleine tuin ‘een optimum van biodiversiteit’ wilt, dan wil je waarschijnlijk die mix van bladafval ook wat beïnvloeden, en er in elk geval voor zorgen dat er in de herfst óók bladafval op de bodem valt dat wél direct een grote zwengel geeft aan het bodemleven.

Dat heb je dus zelf in de hand. Door bijvoorbeeld een inheemse vogelkers aan te planten in de hoek van je tuin, een (knot)boswilg of een rijtje met sporkehout. En als je langs de erfgrens twijfelt over een strakke heg, zou dit een (extra) argument kunnen zijn om daar geen beukenheg aan te planten, maar bijvoorbeeld een heg gemaakt van veldesdoorn, óf haagbeuk.

In het voorjaar verdwijnt zulk bladafval weer als sneeuw voor de zon – en met name het bodemleven zal je keuze zeer waarderen!

Wilde winterlindes komen in Nederland nog maar op een paar plekken voor. In gemengde loofbossen op de zandgronden, is het misschien wel de meest gemiste soort – onder andere vanwege hun rol in bodemontwikkeling. (Wilde zomerlindes zijn nog zeldzamer, en komen vermoedelijk alleen nog voor in een paar hellingbossen in Zuid-Limburg.)
Meld ook jouw tuin aan!

Door mee te doen voeg je een klein natuurgebiedje toe aan jouw straat, kun je vier seizoenen per jaar genieten van een levende tuin – en versterk je de unieke biodiversiteit van jouw streek, door een klein leefgebied te creëren voor kenmerkende planten en dieren.

Deel dit

Andere verhalen

‘Autochtoon’ plantgoed: wat bedoelen we daarmee en waarom is het belangrijk?

Met Streektuinen willen we op landelijke schaal aandacht hebben voor lokale biodiversiteit. Daar hoort ook oog voor lokale planten bij. Niet alleen de (per streek verschillende) rijkdom van de soorten,...

Wil jij een bijzondere streekstruik in je tuin? We geven er ruim 4000 weg (maar helaas niet overal)

Laurierwilgen in Drenthe, duindoorns in Zeeland en bijvoorbeeld de zeer zeldzame kraagroos in Zuid-Limburg: het is een greep uit de streekeigen soorten die Streektuinen de komende weken gratis gaat uitdelen...